journalistiek-blog

Marjan Minnesma for President!

Tegenover het nageslacht hebben we een morele plicht tot optimisme. Maar pessimisten krijgen meestal gelijk. Ook al hoop je van niet. Ooit, in een jeugdige bui van filosofische overmoed, bekende ik me tot het pessimisme, wat ik deed uit optimisme. Het voordeel van pessimist zijn is dus dat je vaak gelijk krijgt. Ook al wil je helemaal niet betweterig overkomen. Feit is wel dat ik al op de vijfde klas van de lagere school een milieuactivist was. Al had ik, diep in de jaren zestig, nog nooit van dat woord gehoord. Het naburige DSM pompte gore lucht en stinkend afvalwater in onze leefomgeving. Uit protest schreef ik een protestversie op de melodie van het ‘Bronsgroen eikenhout’, en ik kreeg zelfs een deel van mijn klasgenootjes mee om dat te zingen op Koninginnedag, voor het bordes van het gemeentehuis.

Als je uitgelachen bent om dat beeld, bedenk dan even hoe lang de omwonenden van Tata Steel al bezig zijn om die grootvervuiler aan te pakken. Geknecht, want je bijt niet in de hand die je voedt. En hoe gemakkelijk de overheid, die ons moet beschermen, het zulke grootvervuilers maakt. Ze worden ook nog eens grif gesubsidieerd voor hun vervuilende en de ziekmakende activiteiten.

Tot zover de pessimist. De optimist zegt: maar kijk, langzaam begint het te verschuiven. Tata wordt aangepakt, Shell wordt aangepakt, ABP, andere molochen zullen volgen. (De landbouwsector is een ander verhaal, de meeste boeren zitten gevangen in een door gierige consumenten, supermarktketens en scheutige banken geschapen wurgsysteem).

Vandaar dat ik de mensen van Urgenda op de cover heb gezet. In hun midden de onvermoeibare Marjan Minnesma, die flink wat standbeelden verdient als het aan mij ligt. Urgenda gaat niet alleen naar de rechter, nee: ze verzamelen ook oplossingen. Zie Urgenda.nl. Maar lees eerst in dit praktijkkatern hoe jij, or-lid, zelf een begin van een verschil kunt maken. Want die positie heb je.


Foto: Chantal Bekker, Urgenda

Pieta gaat verhuizen

De klap van een dichtgegooide voordeur dreunt door het huizenblok. En nog eens, en nog een keer. Even daarvoor een vrouwenstem: Goedemorgen Pieta, hoe gaat het vandaag? Zoals elke dag rond halfnegen sinds de buurvrouw tweemaal daags hulp krijgt van de thuiszorg. Het is zondag, een dag voor oudjaar. Over een kwartiertje zullen we die dreunende deur opnieuw horen als de thuiszorgmevrouw weggaat. Bij mijn weten komen er alleen vrouwen. Vrouwen met engelengeduld, omdat ze weten dat ze tegelijk optreden als engelen des doods. Want als de thuiszorgmensen eenmaal komen, liggen er nog twee mogelijkheden voor je open: verhuizen naar een verpleeghuis, of het pand verlaten tussen zes planken. Of, vooruit, als tussenweg, op een draagbaar van de ziekenwagen.

Pieta staat vooralsnog de eerste optie te wachten. Dat hoorden we – Louise en ik, haar buren aan de ene zijde – de afgelopen weken, toen we even gingen kijken hoe het met haar ging. Wij wonen een kleine 22 jaar naast Pieta. In maart wordt zij 92, mocht het niet al te snel bergafwaarts gaan. Zij woont hier als ik me niet vergis vanaf het begin van deze wijk, rond de veertig jaar dus. We hebben haar zien veranderen van een vriendelijke senior die mooi kon vertellen over haar tijd als verpleegster en hoofd OK in het Diakonessenziekenhuis, tot de kwetsbare, dementerende dame van nu. Dit verklaart ook waarom ze niet meer weet dat je de voordeur sluit door hem dicht te duwen en daarna pas de klink omhoog te draaien. Haar buurmannen van de andere kant, met wie ze amper contact heeft, gingen een keer klagen over dat gedreun en gegooi met die deuren. Ik denk dat ze zijn geschrokken van haar broze toestand.

Ik ging weleens bij haar langs, eens in de paar maanden. Louise ging veel vaker sinds zij haar eigen tante en moeder ten grave droeg. Nogal doof was Pieta zolang we haar kennen, wat voor ons vooral voordeel bood met drie opgroeiende meiden en een piano, veel muziekliefde en feestjes. Ze vroeg me weleens wie er nog allemaal thuis woonde, en hoe de jongste ook weer heette. Behalve wanneer ik op de oranje huiscrocs liep, maakte ze een compliment over mijn schoenen. Maar op zeker moment wist ze niet meer precies hoeveel kinderen wij hebben. En ging ze vragen stellen als: had je niet liever zonen gekregen?

Op den duur zagen we haar vaker voor het raam staan, bijvoorbeeld als we in of uit de auto stapten. Dan zwaaide ze vriendelijk. Een keer klaagde ze dat er nooit iemand voorbijkwam in die saaie straat. Maar dat voor het raam staan veranderde van karakter. Haar gezichtsuitdrukking, de waterige ogen ver opengesperd, kon ik onlangs alleen nog als ‘verbijsterd’ omschrijven. Ze werd buiten voor de deur aangetroffen met haar jas aan, wachtend tot ze werd opgehaald om naar de kerk te gaan, wat ze al jaren niet meer doet. Haar halfzus Coby kwam ons eens geschrokken halen toen Pieta was gevallen. Ik moest haar met Louise overeind tillen en in het bed leggen dat toen al beneden stond. Steeds vaker was ze de sleutels kwijt of gebruikte ze de verkeerde bos, zodat wij moesten opendoen voor de thuiszorger. Op het laatst gaf ze Louise een hand wanneer zij aan de deur kwam. We zagen haar de grip kwijtraken en verdwalen in het aangetaste landschap van haar geheugen, tot er vrijwel niets meer restte dat houvast gaf. Het was verdrietig om te zien, ook al hebben we dat al eerder meegemaakt met Louise haar moeder.

Gingen we vaak genoeg op bezoek? Ik had best vaker koffie kunnen gaan drinken, al was het maar een half uurtje. Gelukkig kreeg ze nog redelijk veel aanloop. Pieta is een paar maanden ouder dan mijn moeder. Die woont niet naast de deur maar op 165 km afstand. De achterliggende vraag is of ik vaak genoeg bij mijn moeder op bezoek ging de afgelopen jaren. Het antwoord laat zich raden. Zes of acht keer per jaar is natuurlijk bij lange na niet genoeg voor een zoon om zijn moeder te bezoeken. Daarom bel ik haar elke week. Zij woont tot haar tevredenheid nog op zichzelf, met enkele keren per week hulp van de thuiszorg en mijn zussen die wekelijks een vaste dag bij haar aankomen. En twee broers die dat om de paar weken doen; de een met regelmaat, de ander wanneer het zo uitkomt.

Toen ik haar vandaag belde, merkte ze op dat ze nu toch wel erg oud begint te worden. Ik wees haar erop dat ze daar toch al een tijdje mee bezig was, maar dat wimpelde ze flauwtjes lachend weg en ze staafde haar constatering met een paar weinig opbeurende voorbeelden. Het is te hopen dat ze nog even in haar eigen huis kan blijven wonen. Voordat de dagelijkse thuiszorgengelen ook voor haar komen en zij op die onvermijdelijke tweesprong belandt.

Pieta is intussen verhuisd naar haar kamer in het verzorgingstehuis; ons buurhuis staat nog leeg voorlopig, in afwachting van nieuwe bewoners. Aan Coby vraagt Pieta nu om de paar minuten: dus hier moet ik blijven?

Dat hebben wij eerder meegemaakt.
Zij nog niet.

Solide schouders

Bakkerij Koopmans uit Tubbergen en Almelo, zie de coverfoto van deze editie, bestaat sinds begin dit jaar 200 jaar. Het familiebedrijf kreeg ter gelegenheid van zijn 200-jarig bestaan de eretitel ‘Hofleverancier’ opgespeld. Vorig jaar won hun patissier Patrick de Vries de Dutch Pastry Award, een soort Gouden Kalf voor Nederlandse bakkers van zoetigheid. Ik citeer de website van Koopmans: “Met zijn desserttaartje en showstuk, beiden geheel in ‘Transformers-stijl’, wist hij de andere kandidaten achter zich te laten.” De site vervolgt:
“Patrick mag zich nu de Beste patissier van Nederland noemen en het nieuwe aspirant lid van het Nederlands Patisserie team. Het is de tweede keer dat de getalenteerde patissier eerste wordt bij bakwedstrijden. Al eerder won hij namelijk de Gouden Gard, een andere Nederlandse patisserieprijs.”
Patrick is natuurlijk een ‘kanjer’, zoals Annemiek in een commentaar post. En die kanjer werkt gewoon bij een familiebedrijf, dat van vader op zoon/dochter is doorgegeven.

Ik vind dat mooi. Leve het mkb, de solide schouders onder de Nederlandse welvaart.
Er wordt weleens geschamperd dat Nederland een belastingparadijs is. Maar dat is het niet voor de mkb’er, noch voor de zzp’er. Nederland, nee, laat ik het preciezer zeggen: dit derde door de VVD gedomineerde kabinet is niet bepaald lief voor de kleinere broeders, de hardwerkende Nederlanders waar ze zo hun mond vol van hebben. Die buffelen toch wel door en betalen hun belasting, en zo niet, dan heeft de fiscus ze makkelijk bij de ballen. Nee, waar die gestropte Haagse gasten wél aardig voor zijn, dat zijn de multinationals. Die betalen doorgaans nog geen fractie van het percentage dat jij en ik afdragen. Als klap op de vuurpijl wordt de dividendbelasting afgeschaft, tegen elk advies van het CBS en tal van andere economen in. Vindt iemand het vreemd dat de meeste VVD’ers na hun politieke loopbaan bij zo’n multinational gaan werken? Ik niet.
Veel opinie in dit nummer, zelfs een aanzet tot wat ik hoop dat een mooie polemiek kan worden. Maar ook weer panklare kennis, en praktijkvoorbeelden. Volg ons daarom vooral ook op ornet.nl.

COVERfotoKoopmans

We creëren wat af

Als je er eenmaal op let is er geen ontkomen meer aan: de frequentie waarmee het woord ‘creëren’ gebruikt wordt. Voetbalverslaggevers en sporters spreken al tijden van het ‘creëren van kansen’ (je mag blij zijn als dit niet als ‘kanzen’ wordt uitgesproken). Zoals dat gaat nemen eerst de managers zo’n modeterm over en vervolgens gaat de rest van het volk ermee aan de haal. De godganse dag lijkt het wel of iedereen maar weet ik wat voor moois loopt te creëren. Terwijl er minder wordt gemaakt dan ooit. Onze handen scheppen – een mooi woord waar niks mis mee is, toch? Of is het te veel door godsdienst en scheppingsverhaal geïnfecteerd? – onze handen, zei ik, scheppen minder dan ooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid. De meesten van ons verdienen de kost met het verplaatsen van lucht of bits en data. We laten het maken steeds meer over aan kinderhanden in lagelonenlanden en aan robots.

Is er compensatiegedrag in het spel? Het woord ‘creëren’ is verwant aan creatie en creativiteit. Door daaraan te refereren, willen we misschien verbloemen hoe weinig er letterlijk nog uit onze handen komt. Hoe weinig concreets we nog scheppen. We recreëren meer dan we creëren. Intussen willen we tonen dat we nog wel degelijk creatief bezig zijn en nieuwe zaken voortbrengen.

Dreumes zonder schoenen op de trap

Een stralende woensdagmiddag begin februari. Ik had boodschappen gedaan en besloot langs een andere weg terug te lopen, in de zon. Bijna aan het eind van het winkelcentrum stond een jonge vrouw met kinderwagen te kijken naar de stenen trap die daar omhoog leidt naar de woonhuizen boven de winkels.

– Mag ik u iets vragen? Er zit daar een kindje op de trap, nog heel klein, zonder schoenen aan. En ik zie nergens een moeder of ouder. Dat kind kunnen we daar niet laten zitten, toch? Maar ik kan mijn eigen kinderen niet alleen laten. Dus misschien kunt u helpen.

Halverwege op de steile en koude betonnen trap zat een dreumes met een snotneus en blonde haartjes. Ze droeg een roze truitje maar geen jas. De sokjes half uit. Ondanks de zon reikte het kwik maar een paar graden boven nul.

Zonder jas en schoenen moest ze ergens uit de buurt komen.

– Dat is inderdaad raar dat dit kind daar zomaar zit, we moeten de moeder even zoeken of kijken wat er aan de hand is, zei ik.

– Ik wil wel even op uw boodschappen passen, bevestigde de vrouw. Ze was een zeer mooie en verzorgde jonge moeder. Intelligente ogen, lichtbruine huid en zwart haar, en twee prachtige kindjes in de wandelwagen, een baby en een jongetje van ruim twee.

Ik ging op de trap naast de dreumes zitten, die me argwanend bekeek. Rustig vroeg ik of ze wist waar haar moeder was, of ze misschien daarboven woonde, of ze het niet koud had. Het kind zei boe noch bah. Het kon duidelijk nog niet spreken. Ik vroeg of ik haar handjes even mocht aanraken om te voelen of ze het niet heel koud had, maar ze trok haar handje terug. Ze keek me strak aan met haar blauwe oogjes. Ik tastte voorzichtig nog eens, de handjes waren koud maar niet steenkoud, dus ze zat hier vermoedelijk nog niet zo lang. Ik vroeg of ik haar mocht optillen. Ze reageerde niet maar bleef me geconcentreerd fixeren, dus tilde ik haar voorzichtig op.

– Ik loop met je naar boven om te kijken of we je huis vinden.

Een van eerste huizen boven zag er een beetje uit als een kinderopvang. Ik zag kinderen achter een raam, de overige ramen waren afgeplakt met plastic. De deurbel gaf geen gehoor. Een huis verder – de nummering maakte een sprong – belde ik aan maar ook zonder resultaat. Terug naar het eerste huis, daar stond een damesfiets met een kinderzitje achterop. Opnieuw aangebeld, geen reactie. Ik liep een rondje met het meisje op de arm, niemand te zien. Ze leek al iets meer op haar gemak. Dan maar met de brievenbus geklepperd. Kinderstemmen klonken achter de voordeur. Ik klopte en riep of ze wilden opendoen. Twee kinderen van pakweg drie en vijf deden open, het jongetje en het meisje die ik daarvoor achter het raam had gezien. Ze keken beurtelings naar mij en de dreumes op mijn arm. Is jullie moeder thuis, vroeg ik. Het jongetje, duidelijk de bijdehandste, zei ja.

– Wil je haar even roepen?

Het meisje riep haar mama maar er kwam niemand. Kennen jullie dit meisje? Dat is ons zusje! Ik zei dat ik haar helemaal alleen op de trap had gevonden. Hebben jullie haar niet gemist? Die vraag kwam niet aan maar het jongetje zei, medelevend: ze was helemaal alleen! Ik vroeg of ze hun moeder nog eens riepen, wat ze deden. Maar er kwam niemand, ook geen reactie. De dreumes reikte naar haar broer en zus en ik zette het kind tussen hen in op de grond. Ik vroeg of ze goed wilden opletten dat ze niet nog eens zou weglopen. De kinderen knikten begrijpend, zwaaiden naar me en deden de voordeur dicht. Het jongetje deed het gordijn opzij en zwaaide nogmaals.

Onderaan de trap wachtte de bezorgde jonge vrouw met haar kinderwagen. Ik bracht verslag uit. We vonden het eigenaardig dat niemand dat kleintje had gemist, dat zich geen ouder had vertoond. Misschien was er iets met de moeder. Ik had niet ongevraagd bij die mensen naar binnen kunnen stappen? De jonge vrouw stelde voor dat we het voorval meldden bij het Buurtteam vlakbij, hetgeen we deden. Daar zou men, zo werd gezegd, bij de wijkagent checken of het gezin bekend was.

We bekeken het balkon dat bij het huis moest horen. Er stonden wat ruwe planken scheef overeind, in een hoek hing een plastic zeil zonder duidelijke functie. De vrouw en ik bedankten elkaar. We moeten toch een beetje naar elkaar omkijken, vond zij; zeker als je zelf kinderen hebt spreekt dat vanzelf. Ik gaf haar gelijk en roemde haar oplettendheid, pakte mijn boodschappen op en liep naar huis. Onderweg bekropen me twijfels. Wat als de moeder misschien ziek was, een huiselijk ongeluk had gehad, of dronken was of op andere wijze ontoerekeningsvatbaar? Waarom had ik niet even doorgevraagd bij die kinderen? Waren ze wel veilig daar? Waarom had ik met de oplettende jonge vrouw geen naam en adres uitgewisseld? En zo verder.

Ik moest er maar op vertrouwen dat het goed kwam. De vrouw en ik hadden redelijk adequaat gehandeld, en ik was ten slotte niet mijn broeders hoeder.

Gezocht: huisartsen met verhalen

Terwijl Onder doktoren, luisteren naar de huisarts al een jaar in druk beschikbaar is, ligt het manuscript van mijn eerste roman Borsthonger bij twee uitgevers. Ter beoordeling. Dat is spannend, zeker, maar dat hindert mijn verbeelding niet. Die is al een tijdje bezig met ideeën ophalen voor de volgende roman, die in grote lijnen langzaam vorm begint te krijgen. Werktitel: ‘De dokter en de hypochonder’.

Onder doktoren was een journalistiek project dat ik samen met Paul Peijnenburg schreef, op grond van bureauonderzoek, gesprekken in de branche en vooral uitgebreide interviews met de huisartsen om wie het draait. Het verhaal van Borsthonger ontstond uit de observatie van een personage en de associaties die ik daarbij had, afgezet tegen zoiets als een ‘tijdgeest’. Ik bedacht enkele tegenspelers, ik ging van ze houden, diste een voorgeschiedenis op en na verloop van tijd ontspon zich als vanzelf een soort van plot.

Ditmaal ga ik het anders aanpakken. Vanwege de opzet van dit nieuwe schrijfproject heb ik alledaagse ervaringen nodig van huisartsen. Verhalen uit de eerste hand. Het verhaal zal draaien om een stel. Zij een hardwerkend huisarts, hij een hypochonder die thuis werkloos de ondergang afwacht. Twee compleet verschillende mensen. Hij is een ziekelijke fantast en onheilsprofeet die zich laat meeslepen door doemdenken, zij een pragmatische doener die zo goed en zo kwaad het gaat de tobbende medemens helpt in diens gehannes met het dagelijkse bestaan.

Voor het aandeel van de huisarts zoek ik naar twee of drie dokters die met mij zo nu en dan wat ervaringen willen delen. Dat hoeven geen spectaculaire anekdotes te zijn, maar wel menselijk en liefst een beetje representatief. Of juist heel erg typisch voor die ene persoon. Een half uurtje bellen aan het eind van de week, of even wat steekwoorden op de mail zetten. Ervaringen met patiënten en anekdotes die ik vanzelfsprekend anonimiseer zodat ze onherleidbaar zijn tot bestaande personen.

Wie voelt zich aangesproken? Vrouwen hebben de voorkeur, maar mannen maken vast net zulke interessante dingen mee dien ik evengoed kan gebruiken. Ik hoor het graag op info@jacjanssentekst.nl

(Over de beloning die hiertegenover staat, denk ik nog na. Kans dat het iets met boeken wordt. Of een etentje, als je voor lezen geen tijd hebt. Eten moeten we toch.) Jac-7 Jac-9 Jac-10

Het eerste wijkgezondheidscentrum

Soms lopen verschillende bezigheden en belangstellingen mooi in elkaar over. Zo wandelde ik afgelopen week onder leiding van historicus Maarten Brinkman door Lunetten, de wijk aan de zuidrand van Utrecht waar ik tot mijn stijgende verbazing al twintig jaar woon. Een verslag van de wandeling zal verschijnen in het zomernummer van Hallo! Lunetten, het wijkmagazine waaraan ik meewerk. Door Lunetten wandelen met gids Brinkman verandert je kijk op deze moeder aller vinexen voorgoed. Alles was hier bij aanvang experiment en inspraak, vertelt Maarten. Het waren de jaren zeventig. Een van die – geslaagde – experimenten was het wijkgezondheidscentrum, opgezet door onder meer huisarts Gijs Appelman. In 1978 was dat nog zonder precedent: huisartsen, tandartsen en paramedici onder één dak bijeen. Met onderling overleg en intervisie. Nu zie je bijna niet anders meer en beginnen de solodokters zo’n beetje uit te sterven.

Voor Onder doktoren, luisteren naar de huisarts spraken we een van de pioniers van geïntegreerde gezondheidscentra in Almere, Nico van Duijn. Maar ook overtuigde solisten komen uitgebreid aan het woord in ons boek. De eerste huisarts die ik in dit verband sprak, mede om de stellingen te toetsen die we zijn collega-artsen later zouden voorleggen, was mijn eigen oud-huisarts Dré Stark. Hij was al snel een vitaal onderdeel van het eerste gezondheidscentrum van Nederland.
Dat staat dus gewoon in onze wijk. Aanvankelijk was het gevestigd in drie woonhuizen, Vogezen 7  t/m 11. (In een van die huizen hebben mijn dochters en ik nog pianoles gehad.) Het huidige pand kwam hare majesteit Koningin Beatrix in 1990 hoogstpersoonlijk openen. Hoe Appelman en de zijnen dat voor elkaar hadden gekregen, weet zelfs Maarten Brinkman niet.

Hieronder staan we bij het Wijkgezondheidscentrum Lunetten aan de Oeral. Links Elles Rozing, hoofdredacteur Hallo! Lunetten, midden Maarten Brinkman. Foto: Sylvia Jansen

gezondheidscentrum historie

Onder Doktoren ligt in de winkel

Ruim drie jaar werk kostte het en vanaf februari is het te koop: Onder doktoren, luisteren naar de huisarts. Mijn co-productie met @Paul Peijnenburg. Je kunt het boek bestellen bij Bol.com,
zie: http://bit.ly/2odTiaF. Of bij je eigen boekwinkel.

Schermafbeelding 2017-01-12 om 20.38.23
Hieronder lees je enkele reacties van een paar mensen uit het vak. Maar eerst dit: het is geen boek dat geschreven is voor dokters of mensen in de medische branche. Voor die mensen, bijvoorbeeld studenten die overwegen huisarts te worden maar geen idee hebben wat hun te wachten staat, is het uiteraard op de eerste plaats interesssant. Maar ook  lezers met een brede algemeen-maatschappelijk interesse komen aan hun trekken. Het opent een wereld die doorgaans voor niet-huisartsen, gesloten blijft. Je verplaatst je al lezende in het leven van een huisarts in het Nederland van nu. En dat is best een openbaring.

Door drukte (nieuw werk) en ziekte waren we er nog amper aan toegekomen, maar: nu ons ei uitgebroed is, moeten we het ook een zetje geven om gezien te worden in de wereld. Dus vandaar nog een oproep. Ben je van plan het te bestellen of heb je dat al gedaan: wil je dan zo vriendelijk zijn om er een review aan te wijden? Dat schijnt twijfelaars over de brug te helpen. Het huisartsenvak, alle veertig dokters die we interviewden, en het boek dat dit opleverde, ze verdienen wat meer aandacht. Alvast bedankt!

Enkele reacties:

‘In dit boek laten de auteurs een aantal huisartsen aan het woord over de thema’s die hen, maar ook de samenleving, bezighouden. Gepassioneerd en genuanceerd praten jonge en ervaren huisartsen, eenpitters en HOED-ers, plattelandsdokters en grote stadsartsen over wat hen bezighoudt, boeit en zorgen baart in hun vak. Het levert een gevarieerd en boeiend beeld op van de huisartsgeneeskunde en van huisartsen die de kernwaarden van de huisartsgeneeskunde hoog in hun vaandel hebben staan: generalistische, persoonsgerichte en continue zorg, nu en in de toekomst.’

Henriëtte van der Horst, hoogleraar huisartsengeneeskunde aan het VUMC

 

‘Organisaties als VWS, LHV, huisartsinstituten en zorgverzekeraars schetsen een beeld van de huisarts hoe hij of zij eruit zou moéten zien: de etalage-huisarts. De blauwdruk. Maar hoe een huisarts nou in het écht werkt, denkt, voelt en handelt? Daarvoor moet je toch bij de huisartsen in hun eigen praktijk te rade gaan. Los van beeldschermen, protocollen en literatuur. Gewoon de huisartsen nu eens zelf bevragen, hen zelf de anamnese afnemen. Doorpeuren naar het verhaal achter het verhaal. De auteurs van ‘Onder dokteren’ hebben dat op een eerlijke wijze gedaan en zo gezorgd voor een herkenbaar boek voor ervaren huisartsen en een leerzaam boek voor beginnende (huis)artsen. Bij het lezen begreep ik weer waarom ik indertijd geen medisch specialist maar huisarts geworden ben, al ben ik na bijna twintig jaar wel wat anders gaan doen…’

Ben Crul, ex-huisarts en ex-hoofdredacteur Medisch Contact   

 

‘Geen wijk is hetzelfde, geen patiënt is hetzelfde, en dus is geen dag hetzelfde. Maar nog opvallender… geen huisarts is hetzelfde. Een mooie illustratie van de veelzijdigheid van ons vak.’

Dr. Jettie Bont, huisarts en hoofd van de Huisartsopleiding van het AMC

cover12

Ga naar de bovenkant