tekst

Daniëls borsthonger – hoofdstuk 3 en 4

Vervolg van het voorproeven. We raken een beetje bekend met Daniëls obsessie, en met zijn beroep als hoedenmaker. De namen van zijn grote liefdes komen voorbij. En we zien hoe zijn vriendschap met Tomas, op wie hij vandaag wacht, zich in brieven ontvouwde toen ze nog adolescenten waren.

Nog dik 50 hoofdstukken te gaan. Maar eerst hoofdstuk 3 en 4.

Hst 3 en 4 Dl 1 Db

Daniëls borsthonger – een voorproefje

Wie jarig is, trakteert.
Daar komt bij dat de uitgeverijen in de wachtstand verkeren. Begrijpelijk, want de boekenwinkels zijn dicht, en zonder boekenwinkels begint een uitgeverij weinig om een boek bij de lezer te krijgen.
Een schrijver al helemaal niet.
En omdat ik niet eeuwig op dit ei kan blijven broeden, ga ik vanaf vandaag met enige regelmaat stukken van mijn nog ongepubliceerde roman ‘Daniëls borsthonger‘ op mijn website zetten. Hoe ik het verhaal als geheel op den duur ga uitbrengen, dat zien we dan wel weer.

We beginnen bij het begin. Wat je ziet is de opdracht, de titelpagina (met  pseudoniem) met twee motto’s, en dan de eerste twee pagina’s van de tekst. Ik hoop dat het nieuwsgierig maakt naar meer. En je leeshonger wekt naar deze borsthonger.
Klik op het linkje hieronder en je krijgt de pdf te zien.

DB dl1 P 1-4

De keten van generaties

PaJanssenbinnenlachend

Ik passeerde een voormalig bejaardentehuis. Een vitale oudere man was in de voortuin in de weer met een kuip waarin hij zand en water mengde. Een jongeman van ergens in de 20 knielde op de stoep met een plank, een waterpas en een stapel bakstenen. Tussen twee rechtopstaande paaltjes hadden ze een touw strakgespannen, ertussenin werd een muurtje gemetseld. Beide mannen, grootvader en kleinzoon ongetwijfeld, straalden de plezierige opwinding uit die je voelt wanneer je bezig bent samen een mooie klus te klaren. En misschien nog meer doordat zíj dit deden, met zijn twee: een activiteit geladen door de bloedband.

Ik geef toe dat het tafereel mij ontroerde. Niet alleen omdat ik dacht aan hoe mijn vader, alweer bijna 33 jaar niet meer onder ons, mij in mijn jeugd leerde hoe je een stuk hout recht afzaagt. En hoe hij zijn kennis en kunde nooit aan mijn kinderen, zijn laatste kleinkinderen, heeft kunnen overdragen. Bovenop dit persoonlijke element ontroerde mij het universele ritueel dat hier plaatsvond: kennis overdragen, van de oudere generatie op de jongere.

In de dagen erna bleef ik aan mijn vader denken.

De opkomende herfst zette de afgelopen zomer bij als herinnering aan een even indrukwekkende als onheilspellende reeks weer- en klimaatrecords. Een seizoen van schier eindeloze zonneschijn, droogte en aardbevingen.

De zomer van 1985 was van een ander kaliber. In plaats van op vakantie te gaan met vrienden, bleef ik een paar weken in Stein hangen. Eerlijk gezegd durfde ik mijn vader niet goed alleen te laten. Enkele maanden ervoor was zijn bedrijf failliet verklaard en de inboedel compleet leeg getrokken. Het was een dreun die Pa niet meer te boven leek te komen. De neergang van zijn bedrijf was ingezet met een reeks hartinfarcten, waardoor hij na verloop van tijd de bedrijfsleiding moest overdragen aan een van mijn broers die niet op die taak was voorbereid. Er was geen tijd geweest om dat stokje over te dragen. Het zweefde in de lucht toen het Pa uithanden schoot en iemand moest het opvangen.

En nu was het bedrijf er niet meer, door een noodlottige samenloop van omstandigheden, wurgcontracten, scheeflopende planningen en semi-louche onderaannemersconstructies. Zijn bedrijf was een van een dozijn uitvoerders die het loodje legden; de twee grote aannemers verdeelden het geld. Toen ik afgelopen weekend langs het Provinciehuis in Maastricht liep, schoot die onfrisse geschiedenis me weer te binnen. Want de bouw van dat project was de strop die vele kleine bouwbedrijven indertijd de kop kostte.

Bij mijn vader moeten we dat helaas letterlijk opvatten. Ik kon hem niet bereiken, die zomer dat ik bij hem in de buurt probeerde te zijn en de tijd verdreef met het lezen van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera. Mijn broers en zussen en mijn moeder lukte dat evenmin. Wisten wij veel dat een depressie gebruikelijk is voor mensen die een hartinfarct hebben gehad. Dat hakt erin, je basale vertrouwen in je lichamelijke functies is totaal zoek. We zagen Pa ineenkrimpen en doorschijnend, vrijwel onzichtbaar worden terwijl hij zich maar bleef hullen in wolken van rook. Ook al wist hij dat hij daar niet beter van zou worden.
Hij zag enorm op tegen de winter. Op een ochtend eind oktober dat jaar maakte hij een eind aan zijn leven. In de kelder van het huis dat hij grotendeels eigenhandig bouwde, vond mijn broer zijn lichaam.

Ik heb hem dat later verweten: waarom hij zich niet liet behandelen, waarom hij niet naar de dokter ging en om antidepressiva vroeg of een behandeling van de psycholoog. Allemaal misplaatste trots en burgerlijk conformisme, dacht ik lange tijd.

Maar de afgelopen weken daagde mij een deel van zijn perspectief. Elf jaar voor zijn eigen dood verloor hij een zoon aan een bizar ongeluk. De zoon die hij tevergeefs probeerde klaar te stomen voor een plek in zijn bedrijf. Twee jaar later kwam zijn eerste en enige kleinzoon om bij een aanrijding door een dronken automobilist. Dit waren harde slagen die zijn geestelijke flexibiliteit aantastten. Hij had geen tijd voor verwerking maar moest door, met werken, het bedrijf draaiende houden om in het onderhoud van zijn aangeslagen gezin te voorzien. Dit maakte dat hij verstarde. Hij werd een broze, kwetsbare man. De hartinfarcten, mede veroorzaakt door de pakken ongefilterde sigaretten die hij er dagelijks doorheen blies om zijn zorgen af te leiden, duwden hem over de rand. En de teloorgang van zijn bedrijf verhinderde hem om weer overeind te krabbelen.

Heel deze tragische, onontkoombare reeks gebeurtenissen en tegenslagen maakten dat mijn drie dochters hun opa van mijn kant nooit hebben leren kennen. Dat hij zijn kennis en levenswijsheid nooit direct aan hen heeft kunnen overdragen. Niet zijn trots of zijn dood die ik lang voor egocentrisch aanzag.
Gelukkig hebben mijn dochters hun oma nog.

Maartse sneeuw

 

Sneeuw die zo warrelt

die niet weet ofwel

te zweven of te dalen

sneeuw die weifelt en waait

en het niet waagt de kille

straat te raken of

het grauwe gras te halen

sneeuw die weigert

zich neer te leggen

deze sneeuw gaat nimmer

’n witte deken weven.

Dreumes zonder schoenen op de trap

Een stralende woensdagmiddag begin februari. Ik had boodschappen gedaan en besloot langs een andere weg terug te lopen, in de zon. Bijna aan het eind van het winkelcentrum stond een jonge vrouw met kinderwagen te kijken naar de stenen trap die daar omhoog leidt naar de woonhuizen boven de winkels.

– Mag ik u iets vragen? Er zit daar een kindje op de trap, nog heel klein, zonder schoenen aan. En ik zie nergens een moeder of ouder. Dat kind kunnen we daar niet laten zitten, toch? Maar ik kan mijn eigen kinderen niet alleen laten. Dus misschien kunt u helpen.

Halverwege op de steile en koude betonnen trap zat een dreumes met een snotneus en blonde haartjes. Ze droeg een roze truitje maar geen jas. De sokjes half uit. Ondanks de zon reikte het kwik maar een paar graden boven nul.

Zonder jas en schoenen moest ze ergens uit de buurt komen.

– Dat is inderdaad raar dat dit kind daar zomaar zit, we moeten de moeder even zoeken of kijken wat er aan de hand is, zei ik.

– Ik wil wel even op uw boodschappen passen, bevestigde de vrouw. Ze was een zeer mooie en verzorgde jonge moeder. Intelligente ogen, lichtbruine huid en zwart haar, en twee prachtige kindjes in de wandelwagen, een baby en een jongetje van ruim twee.

Ik ging op de trap naast de dreumes zitten, die me argwanend bekeek. Rustig vroeg ik of ze wist waar haar moeder was, of ze misschien daarboven woonde, of ze het niet koud had. Het kind zei boe noch bah. Het kon duidelijk nog niet spreken. Ik vroeg of ik haar handjes even mocht aanraken om te voelen of ze het niet heel koud had, maar ze trok haar handje terug. Ze keek me strak aan met haar blauwe oogjes. Ik tastte voorzichtig nog eens, de handjes waren koud maar niet steenkoud, dus ze zat hier vermoedelijk nog niet zo lang. Ik vroeg of ik haar mocht optillen. Ze reageerde niet maar bleef me geconcentreerd fixeren, dus tilde ik haar voorzichtig op.

– Ik loop met je naar boven om te kijken of we je huis vinden.

Een van eerste huizen boven zag er een beetje uit als een kinderopvang. Ik zag kinderen achter een raam, de overige ramen waren afgeplakt met plastic. De deurbel gaf geen gehoor. Een huis verder – de nummering maakte een sprong – belde ik aan maar ook zonder resultaat. Terug naar het eerste huis, daar stond een damesfiets met een kinderzitje achterop. Opnieuw aangebeld, geen reactie. Ik liep een rondje met het meisje op de arm, niemand te zien. Ze leek al iets meer op haar gemak. Dan maar met de brievenbus geklepperd. Kinderstemmen klonken achter de voordeur. Ik klopte en riep of ze wilden opendoen. Twee kinderen van pakweg drie en vijf deden open, het jongetje en het meisje die ik daarvoor achter het raam had gezien. Ze keken beurtelings naar mij en de dreumes op mijn arm. Is jullie moeder thuis, vroeg ik. Het jongetje, duidelijk de bijdehandste, zei ja.

– Wil je haar even roepen?

Het meisje riep haar mama maar er kwam niemand. Kennen jullie dit meisje? Dat is ons zusje! Ik zei dat ik haar helemaal alleen op de trap had gevonden. Hebben jullie haar niet gemist? Die vraag kwam niet aan maar het jongetje zei, medelevend: ze was helemaal alleen! Ik vroeg of ze hun moeder nog eens riepen, wat ze deden. Maar er kwam niemand, ook geen reactie. De dreumes reikte naar haar broer en zus en ik zette het kind tussen hen in op de grond. Ik vroeg of ze goed wilden opletten dat ze niet nog eens zou weglopen. De kinderen knikten begrijpend, zwaaiden naar me en deden de voordeur dicht. Het jongetje deed het gordijn opzij en zwaaide nogmaals.

Onderaan de trap wachtte de bezorgde jonge vrouw met haar kinderwagen. Ik bracht verslag uit. We vonden het eigenaardig dat niemand dat kleintje had gemist, dat zich geen ouder had vertoond. Misschien was er iets met de moeder. Ik had niet ongevraagd bij die mensen naar binnen kunnen stappen? De jonge vrouw stelde voor dat we het voorval meldden bij het Buurtteam vlakbij, hetgeen we deden. Daar zou men, zo werd gezegd, bij de wijkagent checken of het gezin bekend was.

We bekeken het balkon dat bij het huis moest horen. Er stonden wat ruwe planken scheef overeind, in een hoek hing een plastic zeil zonder duidelijke functie. De vrouw en ik bedankten elkaar. We moeten toch een beetje naar elkaar omkijken, vond zij; zeker als je zelf kinderen hebt spreekt dat vanzelf. Ik gaf haar gelijk en roemde haar oplettendheid, pakte mijn boodschappen op en liep naar huis. Onderweg bekropen me twijfels. Wat als de moeder misschien ziek was, een huiselijk ongeluk had gehad, of dronken was of op andere wijze ontoerekeningsvatbaar? Waarom had ik niet even doorgevraagd bij die kinderen? Waren ze wel veilig daar? Waarom had ik met de oplettende jonge vrouw geen naam en adres uitgewisseld? En zo verder.

Ik moest er maar op vertrouwen dat het goed kwam. De vrouw en ik hadden redelijk adequaat gehandeld, en ik was ten slotte niet mijn broeders hoeder.

Gezocht: huisartsen met verhalen

Terwijl Onder doktoren, luisteren naar de huisarts al een jaar in druk beschikbaar is, ligt het manuscript van mijn eerste roman Borsthonger bij twee uitgevers. Ter beoordeling. Dat is spannend, zeker, maar dat hindert mijn verbeelding niet. Die is al een tijdje bezig met ideeën ophalen voor de volgende roman, die in grote lijnen langzaam vorm begint te krijgen. Werktitel: ‘De dokter en de hypochonder’.

Onder doktoren was een journalistiek project dat ik samen met Paul Peijnenburg schreef, op grond van bureauonderzoek, gesprekken in de branche en vooral uitgebreide interviews met de huisartsen om wie het draait. Het verhaal van Borsthonger ontstond uit de observatie van een personage en de associaties die ik daarbij had, afgezet tegen zoiets als een ‘tijdgeest’. Ik bedacht enkele tegenspelers, ik ging van ze houden, diste een voorgeschiedenis op en na verloop van tijd ontspon zich als vanzelf een soort van plot.

Ditmaal ga ik het anders aanpakken. Vanwege de opzet van dit nieuwe schrijfproject heb ik alledaagse ervaringen nodig van huisartsen. Verhalen uit de eerste hand. Het verhaal zal draaien om een stel. Zij een hardwerkend huisarts, hij een hypochonder die thuis werkloos de ondergang afwacht. Twee compleet verschillende mensen. Hij is een ziekelijke fantast en onheilsprofeet die zich laat meeslepen door doemdenken, zij een pragmatische doener die zo goed en zo kwaad het gaat de tobbende medemens helpt in diens gehannes met het dagelijkse bestaan.

Voor het aandeel van de huisarts zoek ik naar twee of drie dokters die met mij zo nu en dan wat ervaringen willen delen. Dat hoeven geen spectaculaire anekdotes te zijn, maar wel menselijk en liefst een beetje representatief. Of juist heel erg typisch voor die ene persoon. Een half uurtje bellen aan het eind van de week, of even wat steekwoorden op de mail zetten. Ervaringen met patiënten en anekdotes die ik vanzelfsprekend anonimiseer zodat ze onherleidbaar zijn tot bestaande personen.

Wie voelt zich aangesproken? Vrouwen hebben de voorkeur, maar mannen maken vast net zulke interessante dingen mee dien ik evengoed kan gebruiken. Ik hoor het graag op info@jacjanssentekst.nl

(Over de beloning die hiertegenover staat, denk ik nog na. Kans dat het iets met boeken wordt. Of een etentje, als je voor lezen geen tijd hebt. Eten moeten we toch.) Jac-7 Jac-9 Jac-10

Borsthonger gelost

Borsthonger, zo heet het boek waar ik zes jaar aan werkte. Af en aan, want er waren ook andere dingen die me van de straat hielden, en dan moet een mens ook nog zijn boterham verdienen. Maar nu was het dan zover. Eindelijk lukte het me een synopsis te maken die er enigszins recht aan deed, al schrok ik wel een beetje van de hoeveelheid draden en haast soapachtige ontwikkelingen. Nee, ik heb niks tegen goed geschreven zeepachtige literatuur, en van een plot ben ik absoluut niet vies. Sterker nog, het zijn enkele van de factoren waarmee ik speel in dit boek, dat inmiddels is uitgegroeid tot zo’n 400 bladzijden.

Vandaag bewaarde ik de eerste tien bladzijden als pdf en zond ze, met de synopsis, naar een uitgever. Het is een jonge, kleine, mij sympathieke uitgeverij, zoveel kan ik wel verklappen. Toch even slikken toen ik las dat het 20 weken kan duren eer men mijn tien pagina’s, nou goed 11 dan met dat uittreksel erbij, heeft gelezen en besproken. Twintig weken! Ik weet niet of ik dat volhoud eerlijk gezegd. Kan best zijn dat ik tussentijds mijn geluk beproef bij een ander uitgeefhuis. Er zijn er meer en voor elk van hen is vast wel iets te zeggen.

Maar voor nu geldt dat ik mijn schrijfjong over de rand van het nest heb geduwd. Het geheel bestaat uit vier delen en deel 2 t/m 4 moet ik nog eens goed doorwerken. Maar intussen kan ik wel al ruimte reserveren in mijn hoofd en mijn tijd voor de volgende roman die jeukt onder mijn schedel. Over een huisarts die met een hypochonder is gehuwd. Maar dat is later.

Het eerste wijkgezondheidscentrum

Soms lopen verschillende bezigheden en belangstellingen mooi in elkaar over. Zo wandelde ik afgelopen week onder leiding van historicus Maarten Brinkman door Lunetten, de wijk aan de zuidrand van Utrecht waar ik tot mijn stijgende verbazing al twintig jaar woon. Een verslag van de wandeling zal verschijnen in het zomernummer van Hallo! Lunetten, het wijkmagazine waaraan ik meewerk. Door Lunetten wandelen met gids Brinkman verandert je kijk op deze moeder aller vinexen voorgoed. Alles was hier bij aanvang experiment en inspraak, vertelt Maarten. Het waren de jaren zeventig. Een van die – geslaagde – experimenten was het wijkgezondheidscentrum, opgezet door onder meer huisarts Gijs Appelman. In 1978 was dat nog zonder precedent: huisartsen, tandartsen en paramedici onder één dak bijeen. Met onderling overleg en intervisie. Nu zie je bijna niet anders meer en beginnen de solodokters zo’n beetje uit te sterven.

Voor Onder doktoren, luisteren naar de huisarts spraken we een van de pioniers van geïntegreerde gezondheidscentra in Almere, Nico van Duijn. Maar ook overtuigde solisten komen uitgebreid aan het woord in ons boek. De eerste huisarts die ik in dit verband sprak, mede om de stellingen te toetsen die we zijn collega-artsen later zouden voorleggen, was mijn eigen oud-huisarts Dré Stark. Hij was al snel een vitaal onderdeel van het eerste gezondheidscentrum van Nederland.
Dat staat dus gewoon in onze wijk. Aanvankelijk was het gevestigd in drie woonhuizen, Vogezen 7  t/m 11. (In een van die huizen hebben mijn dochters en ik nog pianoles gehad.) Het huidige pand kwam hare majesteit Koningin Beatrix in 1990 hoogstpersoonlijk openen. Hoe Appelman en de zijnen dat voor elkaar hadden gekregen, weet zelfs Maarten Brinkman niet.

Hieronder staan we bij het Wijkgezondheidscentrum Lunetten aan de Oeral. Links Elles Rozing, hoofdredacteur Hallo! Lunetten, midden Maarten Brinkman. Foto: Sylvia Jansen

gezondheidscentrum historie

Ga naar de bovenkant