We staan naast elkaar voor het raam en kijken naar buiten. Het sneeuwt! Hij heeft het al minstens twintig keer gezegd, geroepen en gefluisterd: HET SNEEUWT! Waarom we niet naar buiten stormen om ons in die wervelende witheid te storten? Het mag niet, we gaan vermoedelijk ergens heen. Misschien is het wel Kerstmis. Maar anders, wanneer het wél had gemogen, was hij als een dolle hond tekeergegaan buiten, in die sneeuw, niet wetend of hij nou eerst sneeuwballen moest gooien, een sneeuwpop bouwen of met de slee van de helling afscheren. En nu staat hij hier naast mij te poppelen, te springen van blijdschap. Met een verrukking die we alleen van hem kennen wanneer het voor het eerst weer sneeuwt. Net als vandaag.

Mijn broer Hans, een kop groter dan ik, moet toen rond twaalf jaar geweest zijn en ik negen. Later die dag zijn we wel degelijk naar buiten gegaan om al die dingen te doen die je alleen kunt doen wanneer het sneeuwt. Dat kan niet anders. Hij was gewoon niet te houden met sneeuw. Hij stuiterde en er verscheen bijna een lichtkrans om hem heen, zo blij was hij.

Hij is maar zeventien jaar geworden. Het verbaast mij hoe weinig herinneringen aan hem in mij nog levend zijn. Maar deze is een van mijn meest gekoesterde. Vandaag, 43 jaar later, staat mijn jongste dochter net zo te glimmen van blijdschap en te popelen om naar buiten te gaan. Het sneeuwt! Ze heeft een beetje zijn gestalte.

HansJ10opstraat

(10-12-’17)