Jac.Janssen

Over Jac. Janssen

Deze auteur heeft nog geen informatie verstrekt.
So far Jac. Janssen has created 66 blog entries.

Daniëls borsthonger – een voorproefje

Wie jarig is, trakteert.
Daar komt bij dat de uitgeverijen in de wachtstand verkeren. Begrijpelijk, want de boekenwinkels zijn dicht, en zonder boekenwinkels begint een uitgeverij weinig om een boek bij de lezer te krijgen.
Een schrijver al helemaal niet.
En omdat ik niet eeuwig op dit ei kan blijven broeden, ga ik vanaf vandaag met enige regelmaat stukken van mijn nog ongepubliceerde roman ‘Daniëls borsthonger‘ op mijn website zetten. Hoe ik het verhaal als geheel op den duur ga uitbrengen, dat zien we dan wel weer.

We beginnen bij het begin. Wat je ziet is de opdracht, de titelpagina (met  pseudoniem) met twee motto’s, en dan de eerste twee pagina’s van de tekst. Ik hoop dat het nieuwsgierig maakt naar meer. En je leeshonger wekt naar deze borsthonger.
Klik op het linkje hieronder en je krijgt de pdf te zien.

DB dl1 P 1-4

Spiderman in Utrecht

In het aardedonkere huis van vrienden in de Zuid-Franse Aveyron, droomde ik mijn eigen variant op de avonturen van Spiderman – de enige Marvel-held naar wie ik met plezier heb gekeken. Ik verkeerde in het gezelschap van een bekende Utrechtse dichter, een beminnelijke man die ik oppervlakkig ken, maar evengoed bewogen wij eensgezind en vloeiend langs de gevels. Toen ik in de totale stilte ontwaakte, bleef de combinatie van klanken in zijn naam resoneren met datgene wat ons aan die gevels had doen kleven: spinrag.
Ik kon niet anders dan het spel aangaan met deze klanken en beelden in mijn hoofd, daar in die zwarte nacht tussen de massieve muren. Totdat ik iets had gesmeed dat ik een gedicht wil noemen.

 

Spinrag

Ik hing met Ingmar H. samen

– hij mijn spinman

ik niet de zijne –

als spinrag aan de

met klimaf begroeide gevels

van het oude waterwingebouw

 

waar het peil achter de ramen

al klotsend steeg

een inham in de tijd

maar waar wij klimmende kwamen

koude stilte manend zweeg.

 

 

 

 

 

Afbeelding van macrotiff via Pixabay

Bach en pa

Bij DWDD werd een hommage gebracht aan de Goldbergvariaties van Bach. Drie pianisten van verschillende snit en generatie speelden de inleidende aria plus nog een variatie. Die variaties doen me steeds aan Cyril denken, de vriend van mijn jeugd die door zijn veel te jonge overlijden geen fouten meer aan de dag heeft kunnen leggen en daarmee een status verwierf die alleen maar onaantastbaarder wordt. We draaiden altijd de piano-uitvoering van Glenn Gould, ik vond het prachtig maar wel net een paar variaties te veel.

Terwijl de pianisten achter hun vleugels hun vertolkingen brachten, viel mijn oog op een beeltenis boven hun hoofden: het hoofd van Bach, een ander dan het schaarse portret dat op elke hoes staat. Hierop is hij iets jonger en kijkt schuin omhoog – precies mijn vader op de laatste foto die zus Tanya van hem maakte, alleen was Johan Sebastiaan wat dikker dan Willem Adriaan.

Zo zit ik nu, op een winderige maandagavond half februari, een week na de 60ste geboortedag van Cyril, te luisteren naar die opname uit een tijd toen ik nog niet eens geboren was. En verbaas me weer over de rijkdom aan muzikale ideeën. En over de vreemde draden die telkens zichtbaar worden tussen Cyril en mijn familie, eens via vermiste broer Hans en diens verloren jas met in de binnenzak mijn vaders brief, en nu weer in het klinken van de componist die zo op mijn vader blijkt te lijken.

Bachportretten

 

 

Pieta gaat verhuizen

De klap van een dichtgegooide voordeur dreunt door het huizenblok. En nog eens, en nog een keer. Even daarvoor een vrouwenstem: Goedemorgen Pieta, hoe gaat het vandaag? Zoals elke dag rond halfnegen sinds de buurvrouw tweemaal daags hulp krijgt van de thuiszorg. Het is zondag, een dag voor oudjaar. Over een kwartiertje zullen we die dreunende deur opnieuw horen als de thuiszorgmevrouw weggaat. Bij mijn weten komen er alleen vrouwen. Vrouwen met engelengeduld, omdat ze weten dat ze tegelijk optreden als engelen des doods. Want als de thuiszorgmensen eenmaal komen, liggen er nog twee mogelijkheden voor je open: verhuizen naar een verpleeghuis, of het pand verlaten tussen zes planken. Of, vooruit, als tussenweg, op een draagbaar van de ziekenwagen.

Pieta staat vooralsnog de eerste optie te wachten. Dat hoorden we – Louise en ik, haar buren aan de ene zijde – de afgelopen weken, toen we even gingen kijken hoe het met haar ging. Wij wonen een kleine 22 jaar naast Pieta. In maart wordt zij 92, mocht het niet al te snel bergafwaarts gaan. Zij woont hier als ik me niet vergis vanaf het begin van deze wijk, rond de veertig jaar dus. We hebben haar zien veranderen van een vriendelijke senior die mooi kon vertellen over haar tijd als verpleegster en hoofd OK in het Diakonessenziekenhuis, tot de kwetsbare, dementerende dame van nu. Dit verklaart ook waarom ze niet meer weet dat je de voordeur sluit door hem dicht te duwen en daarna pas de klink omhoog te draaien. Haar buurmannen van de andere kant, met wie ze amper contact heeft, gingen een keer klagen over dat gedreun en gegooi met die deuren. Ik denk dat ze zijn geschrokken van haar broze toestand.

Ik ging weleens bij haar langs, eens in de paar maanden. Louise ging veel vaker sinds zij haar eigen tante en moeder ten grave droeg. Nogal doof was Pieta zolang we haar kennen, wat voor ons vooral voordeel bood met drie opgroeiende meiden en een piano, veel muziekliefde en feestjes. Ze vroeg me weleens wie er nog allemaal thuis woonde, en hoe de jongste ook weer heette. Behalve wanneer ik op de oranje huiscrocs liep, maakte ze een compliment over mijn schoenen. Maar op zeker moment wist ze niet meer precies hoeveel kinderen wij hebben. En ging ze vragen stellen als: had je niet liever zonen gekregen?

Op den duur zagen we haar vaker voor het raam staan, bijvoorbeeld als we in of uit de auto stapten. Dan zwaaide ze vriendelijk. Een keer klaagde ze dat er nooit iemand voorbijkwam in die saaie straat. Maar dat voor het raam staan veranderde van karakter. Haar gezichtsuitdrukking, de waterige ogen ver opengesperd, kon ik onlangs alleen nog als ‘verbijsterd’ omschrijven. Ze werd buiten voor de deur aangetroffen met haar jas aan, wachtend tot ze werd opgehaald om naar de kerk te gaan, wat ze al jaren niet meer doet. Haar halfzus Coby kwam ons eens geschrokken halen toen Pieta was gevallen. Ik moest haar met Louise overeind tillen en in het bed leggen dat toen al beneden stond. Steeds vaker was ze de sleutels kwijt of gebruikte ze de verkeerde bos, zodat wij moesten opendoen voor de thuiszorger. Op het laatst gaf ze Louise een hand wanneer zij aan de deur kwam. We zagen haar de grip kwijtraken en verdwalen in het aangetaste landschap van haar geheugen, tot er vrijwel niets meer restte dat houvast gaf. Het was verdrietig om te zien, ook al hebben we dat al eerder meegemaakt met Louise haar moeder.

Gingen we vaak genoeg op bezoek? Ik had best vaker koffie kunnen gaan drinken, al was het maar een half uurtje. Gelukkig kreeg ze nog redelijk veel aanloop. Pieta is een paar maanden ouder dan mijn moeder. Die woont niet naast de deur maar op 165 km afstand. De achterliggende vraag is of ik vaak genoeg bij mijn moeder op bezoek ging de afgelopen jaren. Het antwoord laat zich raden. Zes of acht keer per jaar is natuurlijk bij lange na niet genoeg voor een zoon om zijn moeder te bezoeken. Daarom bel ik haar elke week. Zij woont tot haar tevredenheid nog op zichzelf, met enkele keren per week hulp van de thuiszorg en mijn zussen die wekelijks een vaste dag bij haar aankomen. En twee broers die dat om de paar weken doen; de een met regelmaat, de ander wanneer het zo uitkomt.

Toen ik haar vandaag belde, merkte ze op dat ze nu toch wel erg oud begint te worden. Ik wees haar erop dat ze daar toch al een tijdje mee bezig was, maar dat wimpelde ze flauwtjes lachend weg en ze staafde haar constatering met een paar weinig opbeurende voorbeelden. Het is te hopen dat ze nog even in haar eigen huis kan blijven wonen. Voordat de dagelijkse thuiszorgengelen ook voor haar komen en zij op die onvermijdelijke tweesprong belandt.

Pieta is intussen verhuisd naar haar kamer in het verzorgingstehuis; ons buurhuis staat nog leeg voorlopig, in afwachting van nieuwe bewoners. Aan Coby vraagt Pieta nu om de paar minuten: dus hier moet ik blijven?

Dat hebben wij eerder meegemaakt.
Zij nog niet.

De keten van generaties

PaJanssenbinnenlachend

Ik passeerde een voormalig bejaardentehuis. Een vitale oudere man was in de voortuin in de weer met een kuip waarin hij zand en water mengde. Een jongeman van ergens in de 20 knielde op de stoep met een plank, een waterpas en een stapel bakstenen. Tussen twee rechtopstaande paaltjes hadden ze een touw strakgespannen, ertussenin werd een muurtje gemetseld. Beide mannen, grootvader en kleinzoon ongetwijfeld, straalden de plezierige opwinding uit die je voelt wanneer je bezig bent samen een mooie klus te klaren. En misschien nog meer doordat zíj dit deden, met zijn twee: een activiteit geladen door de bloedband.

Ik geef toe dat het tafereel mij ontroerde. Niet alleen omdat ik dacht aan hoe mijn vader, alweer bijna 33 jaar niet meer onder ons, mij in mijn jeugd leerde hoe je een stuk hout recht afzaagt. En hoe hij zijn kennis en kunde nooit aan mijn kinderen, zijn laatste kleinkinderen, heeft kunnen overdragen. Bovenop dit persoonlijke element ontroerde mij het universele ritueel dat hier plaatsvond: kennis overdragen, van de oudere generatie op de jongere.

In de dagen erna bleef ik aan mijn vader denken.

De opkomende herfst zette de afgelopen zomer bij als herinnering aan een even indrukwekkende als onheilspellende reeks weer- en klimaatrecords. Een seizoen van schier eindeloze zonneschijn, droogte en aardbevingen.

De zomer van 1985 was van een ander kaliber. In plaats van op vakantie te gaan met vrienden, bleef ik een paar weken in Stein hangen. Eerlijk gezegd durfde ik mijn vader niet goed alleen te laten. Enkele maanden ervoor was zijn bedrijf failliet verklaard en de inboedel compleet leeg getrokken. Het was een dreun die Pa niet meer te boven leek te komen. De neergang van zijn bedrijf was ingezet met een reeks hartinfarcten, waardoor hij na verloop van tijd de bedrijfsleiding moest overdragen aan een van mijn broers die niet op die taak was voorbereid. Er was geen tijd geweest om dat stokje over te dragen. Het zweefde in de lucht toen het Pa uithanden schoot en iemand moest het opvangen.

En nu was het bedrijf er niet meer, door een noodlottige samenloop van omstandigheden, wurgcontracten, scheeflopende planningen en semi-louche onderaannemersconstructies. Zijn bedrijf was een van een dozijn uitvoerders die het loodje legden; de twee grote aannemers verdeelden het geld. Toen ik afgelopen weekend langs het Provinciehuis in Maastricht liep, schoot die onfrisse geschiedenis me weer te binnen. Want de bouw van dat project was de strop die vele kleine bouwbedrijven indertijd de kop kostte.

Bij mijn vader moeten we dat helaas letterlijk opvatten. Ik kon hem niet bereiken, die zomer dat ik bij hem in de buurt probeerde te zijn en de tijd verdreef met het lezen van De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera. Mijn broers en zussen en mijn moeder lukte dat evenmin. Wisten wij veel dat een depressie gebruikelijk is voor mensen die een hartinfarct hebben gehad. Dat hakt erin, je basale vertrouwen in je lichamelijke functies is totaal zoek. We zagen Pa ineenkrimpen en doorschijnend, vrijwel onzichtbaar worden terwijl hij zich maar bleef hullen in wolken van rook. Ook al wist hij dat hij daar niet beter van zou worden.
Hij zag enorm op tegen de winter. Op een ochtend eind oktober dat jaar maakte hij een eind aan zijn leven. In de kelder van het huis dat hij grotendeels eigenhandig bouwde, vond mijn broer zijn lichaam.

Ik heb hem dat later verweten: waarom hij zich niet liet behandelen, waarom hij niet naar de dokter ging en om antidepressiva vroeg of een behandeling van de psycholoog. Allemaal misplaatste trots en burgerlijk conformisme, dacht ik lange tijd.

Maar de afgelopen weken daagde mij een deel van zijn perspectief. Elf jaar voor zijn eigen dood verloor hij een zoon aan een bizar ongeluk. De zoon die hij tevergeefs probeerde klaar te stomen voor een plek in zijn bedrijf. Twee jaar later kwam zijn eerste en enige kleinzoon om bij een aanrijding door een dronken automobilist. Dit waren harde slagen die zijn geestelijke flexibiliteit aantastten. Hij had geen tijd voor verwerking maar moest door, met werken, het bedrijf draaiende houden om in het onderhoud van zijn aangeslagen gezin te voorzien. Dit maakte dat hij verstarde. Hij werd een broze, kwetsbare man. De hartinfarcten, mede veroorzaakt door de pakken ongefilterde sigaretten die hij er dagelijks doorheen blies om zijn zorgen af te leiden, duwden hem over de rand. En de teloorgang van zijn bedrijf verhinderde hem om weer overeind te krabbelen.

Heel deze tragische, onontkoombare reeks gebeurtenissen en tegenslagen maakten dat mijn drie dochters hun opa van mijn kant nooit hebben leren kennen. Dat hij zijn kennis en levenswijsheid nooit direct aan hen heeft kunnen overdragen. Niet zijn trots of zijn dood die ik lang voor egocentrisch aanzag.
Gelukkig hebben mijn dochters hun oma nog.

Solide schouders

Bakkerij Koopmans uit Tubbergen en Almelo, zie de coverfoto van deze editie, bestaat sinds begin dit jaar 200 jaar. Het familiebedrijf kreeg ter gelegenheid van zijn 200-jarig bestaan de eretitel ‘Hofleverancier’ opgespeld. Vorig jaar won hun patissier Patrick de Vries de Dutch Pastry Award, een soort Gouden Kalf voor Nederlandse bakkers van zoetigheid. Ik citeer de website van Koopmans: “Met zijn desserttaartje en showstuk, beiden geheel in ‘Transformers-stijl’, wist hij de andere kandidaten achter zich te laten.” De site vervolgt:
“Patrick mag zich nu de Beste patissier van Nederland noemen en het nieuwe aspirant lid van het Nederlands Patisserie team. Het is de tweede keer dat de getalenteerde patissier eerste wordt bij bakwedstrijden. Al eerder won hij namelijk de Gouden Gard, een andere Nederlandse patisserieprijs.”
Patrick is natuurlijk een ‘kanjer’, zoals Annemiek in een commentaar post. En die kanjer werkt gewoon bij een familiebedrijf, dat van vader op zoon/dochter is doorgegeven.

Ik vind dat mooi. Leve het mkb, de solide schouders onder de Nederlandse welvaart.
Er wordt weleens geschamperd dat Nederland een belastingparadijs is. Maar dat is het niet voor de mkb’er, noch voor de zzp’er. Nederland, nee, laat ik het preciezer zeggen: dit derde door de VVD gedomineerde kabinet is niet bepaald lief voor de kleinere broeders, de hardwerkende Nederlanders waar ze zo hun mond vol van hebben. Die buffelen toch wel door en betalen hun belasting, en zo niet, dan heeft de fiscus ze makkelijk bij de ballen. Nee, waar die gestropte Haagse gasten wél aardig voor zijn, dat zijn de multinationals. Die betalen doorgaans nog geen fractie van het percentage dat jij en ik afdragen. Als klap op de vuurpijl wordt de dividendbelasting afgeschaft, tegen elk advies van het CBS en tal van andere economen in. Vindt iemand het vreemd dat de meeste VVD’ers na hun politieke loopbaan bij zo’n multinational gaan werken? Ik niet.
Veel opinie in dit nummer, zelfs een aanzet tot wat ik hoop dat een mooie polemiek kan worden. Maar ook weer panklare kennis, en praktijkvoorbeelden. Volg ons daarom vooral ook op ornet.nl.

COVERfotoKoopmans

Valappels – is gratis eten waardeloos?

Zodra ik de boomgaard rond de moestuinen binnenstap verwelkomt de geur mij. Ik loop rond en raap valappels. Wespen zoemen laag over de grond. Ik raap sterappels zoals ik ze plukte in de boomgaard van mijn opa. Notarisappel, zoete bloemé, goudrenet schone van Boskoop, dubbele bellefleur, Groninger kroon. Zoals ik de geuren adem proef ik de namen. Mijn emmer is snel vol. Hij is te klein en de bomen hangen nog vol. Ik kan mijn voet nergens zetten zonder een appel te pletten.

Veel valappels hebben kleine butsen of donkere plekken, gaatjes van wormen of wespen. Maar het meeste vruchtvlees kun je nog prima eten. Ik schil er een en hoef nog geen achtste weg te gooien. Een volle complexe smaak vloeit over mijn tong. Ik sleep ze mee naar huis, omdat ik van appels hou en van wat je ervan kan maken, maar ook omdat ze hier anders liggen te verrotten. Hoe kan dat? Waar zijn de andere tuinders? Slepen zij ook tassen vol mee naar huis, om er sap van te persen, ze uit de hand te eten, appelmoes te maken of compote of appeltaart? Of houden ze niet van appels?

De winkelschappen liggen vol exemplaren die glimmen van de was en goedkoop zijn ze niet. Toen er vorig jaar amper appels waren – onze boomgaard droeg vrijwel niks – klaagde iedereen. En nu de oogst weer overvloedig is laten we ze liggen. Zo zonde.
En ook vreemd vind ik dat. Is gratis voedsel waardeloos?

Niet alleen op ons tuinencomplex gaat het zo. Thuis om de hoek staat ook een klassieke sterappelboom. De vuurrode appels vallen op de grond en niemand die de moeite lijkt te nemen ze te rapen of te plukken. Terwijl het heerlijke appels zijn. In de huizen bij die boom wonen ook arme mensen. Houden zij toevallig niet van appels? Of is vers fruit te lastig? Vinden ze het vernederend ze te rapen? Misschien worden er steeds minder appels gegeten. Het raakt me op een manier die mijzelf verrast. Het lijkt iets kleins, de appel die in de vergetelheid raakt. Maar vertel dat maar eens aan Eva.Wanneer-zijn-appels-klaar-om-te-plukken

We creëren wat af

Als je er eenmaal op let is er geen ontkomen meer aan: de frequentie waarmee het woord ‘creëren’ gebruikt wordt. Voetbalverslaggevers en sporters spreken al tijden van het ‘creëren van kansen’ (je mag blij zijn als dit niet als ‘kanzen’ wordt uitgesproken). Zoals dat gaat nemen eerst de managers zo’n modeterm over en vervolgens gaat de rest van het volk ermee aan de haal. De godganse dag lijkt het wel of iedereen maar weet ik wat voor moois loopt te creëren. Terwijl er minder wordt gemaakt dan ooit. Onze handen scheppen – een mooi woord waar niks mis mee is, toch? Of is het te veel door godsdienst en scheppingsverhaal geïnfecteerd? – onze handen, zei ik, scheppen minder dan ooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid. De meesten van ons verdienen de kost met het verplaatsen van lucht of bits en data. We laten het maken steeds meer over aan kinderhanden in lagelonenlanden en aan robots.

Is er compensatiegedrag in het spel? Het woord ‘creëren’ is verwant aan creatie en creativiteit. Door daaraan te refereren, willen we misschien verbloemen hoe weinig er letterlijk nog uit onze handen komt. Hoe weinig concreets we nog scheppen. We recreëren meer dan we creëren. Intussen willen we tonen dat we nog wel degelijk creatief bezig zijn en nieuwe zaken voortbrengen.

Ga naar de bovenkant